de p van plassen

  

Koud, de bril

Ze zet hem niet meer omhoog

Weet zo wel dat hij niet is

Waar hij hoort te zijn

Hier

Zieke zoekers
in plaats van blauwe ogen

Hij haatte haar aanblik

Schreef hij in een brief

Wel dertig vellen vol

Woorden die over onmacht gingen
zijn pijn, een oude moeder, exen, schuld

Het ging niet over haar

Schreef hij

Toen stond de bril nog hoog

Koud, haar billen
op een veel te smalle rand

Trouw wijf,
laf lijf

Koud

Warme plas

Dat dan weer wel

[ ek ]