de a van aankleden

  

Ik heb het koud. Hoe lang ik het koud heb weet ik niet.
Mijn handen beven. Een rilling gaat door me heen.
Mijn vest hangt over de stoel. Crèmekleurig, met houten knopen.
De kasjmieren sjaal ligt ernaast.
Ik wil hem pakken. Ze allebei pakken.

Ik reik ernaar maar kom er net niet bij.
Ik zal moeten opstaan.
Mijn handen zijn ijskoud.
Ik zie mezelf gekoesterd door het zachte wol, omhuld door warmte.
Dat is het enige dat ik wil op dit moment. Er is niets meer dan het vest. Niets meer dan warmte.

Ik ga het vest pakken.
Mijn handen trillen, benen trillen en langzaam sta ik op.
Een paar passen maar hoef ik te schuifelen in de richting van de stoel en dan heb ik hem. Hij ligt binnen handbereik.
Ik schuifel, voetje voor voetje, centimeter voor centimeter.

Ik ben bij de stoel. Nu nog mijn arm uitreiken.
Wanneer heb ik het vest daar neergelegd over de stoel?
Wat ligt het daar mooi, zo… gedrapeerd.
Op een hoopje andere kleren,
dat wel.
Ik reik mijn hand uit, voel de wol, zacht, pak het op.
Zelf ga ik zitten. Op het hoopje.

Met het vest in mijn schoot zit ik een tijdje.
Hoe lang weet ik niet. De wol voelt prettig.
Ik zoek naar de opening van de mouw.
Het vest draai ik om. Leg het weer in mijn schoot.
Nu mijn hand omhoog bewegen, het vest omhoog brengen en mijn linkerarm in het mouwgat steken.

Stukje voor stukje trek ik de mouw over mijn arm.
Ik tril. Nu is mijn linkerarm verwarmd.
Ik leun achterover, sluit mijn ogen. Heerlijk dat wol op mijn lichaam. Rechts voelt het koud.
Het hoopje kleren voelt zacht, bobbelig.
Is het gewassen of moet het gewassen?
Ik ruik aan het vest, een vage geur van parfum.
Ik trek het iets omhoog over me heen, voel me iets warmer.

[ ak ]