herinnering aan vlieland

Het is juli 1999. Ik ben op Vlieland. Samen met mijn partner heb ik een huisje gehuurd vlakbij zee. Achter de duinen.

De eerste avond als ik in bed lig hoor ik de branding, af en toe de roep van een meeuw. Het geluid hoor ik vlakbij het raam, het lijkt of de vogel me toeschreeuwt. Welkom terug! Welkom terug! Ja, ik ben te lang van de zee weggebleven, heb te lang in het donkere huis op een bovenverdieping in Amsterdam gelegen. Te moe om een stap te verzetten.

De volgende morgen. Ik hoor en ruik de zee. Ze lokt me. In gedachten zie ik me slenteren langs het strand, mijn voeten in het water.
Ik kijk uit het raam en zie de enorme duin die de zee scheidt van ons huisje. Een berg van zand. Vroeger rende ik die duin op en liet me bij de afdaling met kinderlijk plezier naar voren vallen om me op het laatste moment met mijn voeten op te vangen. De armen als twee vleugels zijwaarts. Reuzenstappen maakte ik.

Mijn partner roept vrolijk ‘ik ga alvast!’ en ik zeg dat ik zo kom. Ik durf niet toe te geven dat ik bang ben dat het me niet lukt. In mijn achterhoofd zie ik de duin, zo hoog als een berg, een hindernis die ik beklimmen moet.
Als hij al geruime tijd weg is, pak ik mijn rugzak. Ze voelt als lood. Dan loop ik naar de duin en blijf staan. Ik kijk omhoog en probeer in te schatten hoeveel energie me het gaat kosten om de zee te zien. Ik weet het niet. Doe een paar stappen om het uit te proberen.

Na drie stappen sta ik hijgend en zwetend weer stil. Ik zie sterretjes en heb het gevoel dat ik ieder moment kan flauwvallen.
De zee de zee! Het afgelopen jaar heb ik voornamelijk in bed gelegen en door mijn raam in de slaapkamer een boom gezien.
En nu wil ik dus de zee, zien, horen, voelen, ruiken. Ik zet weer een paar stappen. Mijn spieren beginnen te trillen en mijn hart bonkt alsof het er elk moment mee kan stoppen. Ik ga zitten en wacht tot hij terugkomt. Want opstaan, dat zit er niet meer in.

De duin is te hoog. Ik kom niet omhoog. En ook niet meer naar beneden. Als ik me zou laten vallen zou ik me niet kunnen opvangen maar huilend in het zand terecht komen. Alsof ikzelf uit zand besta. Uiteengevallen in duizenden zandkorreltjes

Hij komt terug. ‘Waar blijf je nou?’

[ ak ]