ochtendritueel

  

oftewel: plassen, ontbijten, wassen.

Achter mijn gesloten ogen sluimert vaag het ochtendlicht. Zweet druppelt vanonder mijn haargrens langs mijn neusvleugels. Met mijn tong strijk ik over mijn lippen, proef het zilte vocht. Een nieuwe dag. "nee," mompel ik en druk mijn hoofd wat dieper in het klamme kussen. Mijn heup die zwaar de matras raakt, voelt als een rauwe wond,  de botten beurs. Mijn benen zijn hoog opgetrokken. Voorzichtig strek ik ze een voor een. Mijn rug ligt in een ongemakkelijke kromming; ik kreun zacht en bijt op mijn tong wanneer ik me omdraai. Vlammende pijn schiet naar boven, mijn adem stokt en herneemt zich met kleine snelle plofjes. In een reflex ballen mijn handen zich tot vuisten. Golven pijn tergen mijn moegebeukte lichaam.

Dan voel ik mijn volle blaas. Ik open mijn ogen en zie dat de lichtende wijzers op de klok half acht aangeven. Nog anderhalf uur voor de verzorging komt. “Wat moet, dat moet”, spreek ik mezelf bemoedigend toe. De elektrische bediening van het bed ligt naast mijn hoofd. Ik tast ernaar en vind de juiste knoppen: zacht zoevend kom ik in bed tot zitstand. Nu mijn benen over de bedrand,  ze hebben wat duw- en trekhulp nodig, maar oké, het lukt. Ik buig naar voren en steek mijn vinger onder de rand van de plasemmer. De inhoud van de nacht klotst feestelijk wanneer ik hem naar me toe trek. Nu nog het deksel eraf en ik laat me zakken. Klaterend leegt mijn blaas zich, opluchting alom. Op een tafeltje naast het bed staan de nachtspullen: zetpillen tegen de pijn, slaapmedicatie die al jaren niet helpt en – jammer, het glas water is leeg, de kraan onbereikbaar. Het betekent dorst tot negen uur. “Het is niet anders”, verzucht ik. Buig mijn armen naar achter en zoek met mijn handen steun op het bed. Centimeter voor centimeter druk ik me naar boven en rol terug het bed in. Missie geslaagd.

Gelukkig zijn er luisterboeken, mijn ‘levensredders’ in ellenlange, grotendeels doorwaakte nachten. Het apparaat op ‘aan’ en weldra bevind ik me in een spannende achtervolgingsscène. De moord is bijna opgelost als de deurbel in mijn oor toetert. “Goedemorgen!”, schettert de stem van de verzorgster door de intercom. Met een druk op de knop open ik de voordeur. Een koude vlaag buitenlucht komt samen met Saskia binnen. Ze heeft frisse wangen van het fietsen en drukt een zoen op mijn kruin. De werkzaamheden komen in een stroomversnelling: de gordijnen open, de luxaflex opgetrokken, het raam op ‘n kier,  de plasemmer schoongemaakt. De mand met medicijnen wordt op mijn bed gezet. Saskia schroeft de potjes open en legt de capsules in mijn handpalm, haalt vers water en gaat vrolijk neuriënd de dieetpap koken. In een zee van licht bezie ik mijn Koninklijk Uitzicht. Hoge oude bomen voor het raam, kwetterende vogels die van tak tot tak vliegen, op het voetpad honden – ze laten hun baasjes uit – en wat verder weg grijswitte wolken met hier en daar een plukje ochtendzon.

Saskia zet het dienblad met een dampende kom rijstpap op mijn schoot. Zorgvuldig knoopt ze me een handdoek voor, want zelf eten is een must en erg richtingvast ben ik niet. Uitputting en spierzwakte maken mijn bewegingen onvast en een kleuterkliederboel is het gevolg.

Ondertussen hoor ik Saskia in de badkamer rommelen. Ze legt de badspullen klaar. Daarna parkeert ze de rolstoel voor mijn bed. Eerst het bed tot zitstand, dan naar de rand schuiven en met mijn benen eroverheen. Saskia grijpt me onder de schouders en tilt me omhoog. Even sta ik trillend op mijn benen voor ze me in de rolstoel laat zakken. Samen op reis naar de badkamer. De afstand is drie meter, maar toch zit ik om me heen te kijken alsof ik mijn hal niet eerder zag. Leven op postzegelformaat verdooft de zintuigen; ik reageer op de prikkels als een gretige junk.

Het badkamerritueel is uiterst vermoeiend, maar ik verheug me er iedere dag op. Vandaag heb ik pech. Op het moment dat Saskia me vanuit de rolstoel verplaatst naar de badrand, overvalt me een hevige hoestbui. Een bulderend geluid komt van diep uit mijn longen. Mijn middenrif zwoegt en voelt alsof het breken zal. Ik snak naar adem, val met mijn voorhoofd tegen de borst van mijn verzorgster en blijf daar hijgend hangen. Tot een nieuwe hoestkramp door me heen raast. Dit is een regelrechte marteling. Saskia wrijft zacht mijn rug en langzaam krijg ik mijn ademhaling onder controle. “Wil je terug naar bed?”, vraagt ze. Nee, nee, schud ik mijn hoofd; spreken lukt niet. Ze zet de douche aan en helpt me met mijn benen over de badrand. Er zitten beugels aan de wand, ik zoek steun. Met beide handen laat ik me zakken en zo kom ik netjes in de badkuip terecht. Achter mijn rug een soort kussen dat nat mag worden. Uitgeput steun ik er tegenaan. Ik hef mijn gezicht en voel de wanhoopstranen van mijn gezicht spoelen. Ik ontspan mijn schouders, open mijn handen en ontvang de zegen van deze koesterende waterval. Saskia wast het pijnzweet van mijn lijf, laat mijn haren geuren naar rozemarijnshampoo en geeft me de tandenborstel waarna ze me alleen laat om het bed te verschonen – de deur op een kier zodat ze me horen kan. In rustige bewegingen poets ik mijn tanden. Zomaar zitten onder de douche geeft me momenten van overpeinzing. Waarom deze ziekte me in hemelsnaam is overkomen, vraag ik me nog zelden af. Slachtoffergedachten - zo ondervond ik – voegen gigantisch lijden toe. Ze bijten zich vast in pijn en vermoorden mijn natuurlijke gretigheid aan zin en plezier in leven. De focus houden op uitdagingen is zoveel effectiever. Schrijven, peins ik, is een genoegen geworden. ‘Woorden als pamfletten van levensenergie, kunst van achter de geraniums’, grinnik ik stilletjes. “Genoeg geweest?”, vraagt Saskia. Ik knik en eensgezind ondernemen we de terugtocht. In mijn bed liggen uitgespreide badlakens. Met zorg onderzoekt ze doorligplekjes en smeert me in met heerlijk ruikende olie, drapeert de lakens als een veilige cocon om me heen.

Ik sluit mijn ogen. Een nieuwe dag is begonnen.

[ regina van de moosdijk ]