de o van opstaan

  

Ella komt niet buiten. Ze blijft liever binnen. Ze kan ook niet anders.
Ella ligt. Dagenlang ligt ze. Soms in haar lichtblauwe kamerjas met daaronder een flanellen pyama. Soms in haar spijkerbroek met sweatshirt. Maar altijd gedrapeerd over haar tweezitsbank.

Af en toe komt Ella overeind. Niet altijd met een bepaald doel. Soms om naar de wc te gaan, soms gewoon om overeind te willen komen. Het liggen wil onderbroken worden.
Ze zal meerdere pogingen doen. Ze zal de tijd nemen. Hoe lang het duurt weet ze niet.

Om op te staan plaatst ze één voor één haar voeten op de grond. Ze ondersteunt met haar linkerhand het onderlijf, met de rechterhand duwt ze zich af van de bank en denkt ‘Omhoog! Omhoog!’

Na de eerste poging zal ze wachten. Misschien een half uur, misschien korter. Over een half uur zijn de armen waarschijnlijk voldoende uitgerust om het opnieuw te wagen.
Nu de eerste keer. ‘Omhoog! Omhoog!’ Ze zit, nog steeds met haar handen waar ze lagen. Ella wacht en voelt haar lichaam. Ze trilt na als een aangeslagen snaar op een gitaar en laat de inspanning uitsterven in het lijf.

Ze zal nog een poging doen. En nog één. En nog één. Zien of het lijf verder kan. Het doen, gewoon doen. Ella onderzoekt de grenzen van het eigen lichaam.
‘Omhoog! Omhoog!’ Ze plaatst beide handen naast het bekken, buigt het bovenlijf iets voorover, voelt de weerstand van haar billen tegen de bank. Ella zet zich af.

Dan is daar ineens de twijfel die toeslaat of het haar lukt om zich over het dode punt heen te bewegen. Twijfel wordt een razende paniek die opwelt diep achter in de keel. Zweet staat op haar rug.
Ella herinnert zich haar voeten, was ze even vergeten. Ze gaat duwen vanaf de grond en samen met handen en voeten dit lichaam dragen. Dit lichaam dat zich slechts wil draperen, soms flatteus, maar nooit vrijwillig. Dit lichaam dat zich nauwelijks op eigen kracht kan oprichten.

[ ak ]